Waar is de globale aanpak van de nieuwe Wet Overheidsopdrachten van 17 juni 2016 vernieuwend
Wat in vergelijking met de Wetten van 1993 en 2006 alvast niet vernieuwend is, is dat het (nogmaals) om een volledig nieuwe wet gaat en er dus niet voor werd geopteerd de Wet van 15 juni 2016 aan te passen. Deze keuze wordt in de Memorie van Toelichting vooreerst verantwoord door te wijzen op de ambitieuze doelstellingen van de nieuwe Wet, zoals:
- De herziening en modernisering van de actuele regelgeving
- Het zo optimaal mogelijk besteden van de overheidsmiddelen en het verhogen van de efficiëntie van overheidsopdrachten
- Ruimere toegang voor KMO’s en beter gebruik van overheidsopdrachten als marktinstrument voor het bereiken van maatschappelijke objectieven
- Door digitalisering ruimere transparantie, mededinging, gelijkheid en minder administratieve lasten
- De strijd tegen sociale dumping en de naleving van het milieu-, sociaal- en arbeidsrecht
- Aandacht voor energie-efficiëntie, innovatie, sociale en milieuclausules
Verder wordt de keuze voor een volledig nieuwe wet verantwoord door de verscheidene nieuwe regels, procedures en concepten, die in voege dienen te treden (hierop zal in binnenkort op deze website te verschijnen “actuele thema’s” nader worden ingegaan).
Ook wijst de Memorie van Toelichting erop dat in de nieuwe Wet heel wat meer bepalingen zijn opgenomen dan in de vorige Belgische Wetten inzake overheidsopdrachten. In die zin is, wat haar aanpak betreft, de Wet van 17 juni 2016 inderdaad vernieuwend te noemen. Zij omvat met name een uitgebreide en gedetailleerde regeling van het merendeel van de facetten van de overheidsopdracht in haar diverse verschijningsvormen. Waar de Wetten van 1993 en 2006 na een eerste lezing nauwelijks nog ter hand werden genomen, nu ze slechts een aantal algemene principes stelden en voor het overige vele delegaties aan de Koning bevatten, waardoor de voor de praktijk relevante bepalingen overwegend in de uitvoeringsbesluiten terug te vinden waren, zal de nieuwe Wet niet alleen formeel maar ook inhoudelijk en in de praktijk de basistekst inzake overheidsopdrachten uitmaken.
Hierbij kan overigens worden opgemerkt dat de Wet van 17 juni 2016 uitgebreid de bepalingen van de Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU overneemt en in die zin deze Richtlijnen vrij “letterlijk” naar Belgisch recht omzet. Op twee punten wordt hiervan echter duidelijk afgeweken, met name met betrekking tot het leerstuk over abnormale prijzen, enerzijds, en wijzigingen van de opdracht tijdens de uitvoering, anderzijds. De Richtlijnen bevatten specifieke bepalingen met betrekking tot deze onderwerpen, maar de Wetgever nam deze niet over en delegeerde het bepalen van de regels inzake het prijzen- of kostenonderzoek (artikel 84) en de algemene uitvoeringsregels (artikel 86) aan de Koning, zoals ook steevast gebeurde in de vorige Belgische Wetten overheidsopdrachten. Voor de uiteindelijke inhoud van de betreffende regels is het bijgevolg wachten op de uitvoeringsbesluiten.