Blockeel - Timmermans. Advocaten in vastgoed, omgevingsrecht en overheidsopdrachten

Een "louter commercieel nadeel" kan volstaan voor het instellen van een administratief beroep

De Raad van State oordeelde in het verleden (in het kader van cassatieberoepen tegen arresten van de Raad voor Vergunningsbetwistingen) reeds enkele keren dat een louter commercieel nadeel geen afdoende rechtens vereist belang kon vormen om op te komen tegen een verkavelings- of stedenbouwkundige vergunning, nu omgevingsvergunning.

Naar aanleiding van een recent dossier, waarin opnieuw de problematiek inzake het louter commercieel nadeel aan bod kwam, zag de Raad van State zich (als cassatierechter) genoodzaakt hierover een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Grondwettelijk Hof.

Het Grondwettelijk Hof liet er in een arrest van 17 juni 2021 (nr. 92/2021) geen twijfel over bestaan: ook personen die doen blijken van een louter commercieel belang kunnen worden aanzien als "betrokken publiek". Hierbij geeft het Hof wel mee dat het "aan de Raad voor Vergunningsbetwistingen, in voorkomend geval onder het toezicht van de Raad van State als cassatierechter [staat], te beoordelen of er een voldoende geïndividualiseerd oorzakelijk verband bestaat tussen de aangevoerde commerciële nadelen en de bestreden vergunningsbeslissing.".

In een recent arrest van 27 januari 2022 (RvVb-A-2122-0398) diende de Raad voor Vergunningsbetwistingen zich opnieuw over deze kwestie uit te spreken nu de verwerende partij het beroepschrift van de verzoekende partijen in essentie onontvankelijk had verklaard omdat hun belang geënt zou zijn op louter concurrentiële nadelen. Onder verwijzing naar het aangehaalde arrest van het Grondwettelijk Hof zag de Raad voor Vergunningsbetwistingen zich nu verplicht de beslissing te vernietigen.

Hierbij overwoog de Raad:

"Zoals ook aangehaald door de partijen heeft het Grondwettelijk Hof zeer recent op prejudiciële vraagstelling van de Raad van State geoordeeld dat een commercieel belang ook een “geoorloofd” belang uitmaakt, waarbij de verzoekende partijen nog steeds moeten aantonen dat er “een voldoende geïndividualiseerd oorzakelijk verband bestaat tussen de aangevoerde commerciële nadelen en de bestreden vergunningsbeslissing” (GwH 17 juni 2021, nr. 92/2021).

Door te oordelen dat de verzoekende partij enkel “concurrentiële nadelen” inroepen en dat hiermee geen rekening kan worden gehouden omdat deze een “andere finaliteit” hebben dan wat beoordeeld kan worden in de vergunningsprocedure, heeft de verwerende partij het bestuurlijk beroep van de verzoekende partijen niet op goede gronden onontvankelijk verklaard."

Een vergunningverlenende overheid kan – in navolging van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 17 juni 2021 - een administratief beroep in elk geval niet meer onontvankelijk verklaren omwille van het enkele feit dat dit zou gesteund zijn op louter concurrentiële nadelen.