Blockeel - Timmermans. Advocaten in vastgoed, omgevingsrecht en overheidsopdrachten

Het groenscherm in landschappelijk waardevol agrarisch gebied: de eerste rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen m.b.t. artikel 5.7.1 VCRO

Landschappelijk waardevol agrarisch gebied (LWAG) en de onbedoelde verglijding naar "bouwvrij gebied"

Met de Codextrein werd een (nieuw) artikel 5.7.1 VCRO ingevoegd als reactie van de decreetgever op de zeer strikte interpretatie van de Raad van State en de Raad voor Vergunningsbetwistingen van artikel 15.4.6.1, tweede lid van het Inrichtingsbesluit waarin  wordt gesteld dat "in landschappelijk waardevol agrarisch gebied alle handelingen en werken toegelaten (zijn) die in gewoon agrarisch gebied mogelijk zijn "voor zover zij de schoonheidswaarde van het landschap niet in gevaar brengen".

Zoals in de memorie van toelichting bij de Codextrein opgemerkt, hanteren zowel de Raad van State als de Raad voor Vergunningsbetwistingen een zeer strikte interpretatie van voormeld artikel 15.4.6.1 van het Inrichtingsbesluit hetgeen reeds tot talrijke vernietigingsarresten heeft geleid.

Veelal werd geoordeeld dat de omstandigheid dat een landschap reeds door bestaande bebouwing was aangetast geen reden uitmaakte om het door nieuwe bebouwing nog verder aan te tasten en/of dat het voorzien van maatregelen die de landschappelijke integratie bevorderen (zoals bijvoorbeeld de aanleg van een groenscherm) net aantonen dat de schoonheidswaarde wordt aangetast door de voorziene bouwwerken.

Hierdoor was het zo goed als onmogelijk geworden om nog stedenbouwkundige vergunningen af te leveren voor het uitvoeren van bouwwerken in landschappelijk waardevol agrarisch gebied.

Nieuw artikel 5.7.1 VCRO

Aangezien de initiële bedoeling van artikel 15.4.6.1 van het Inrichtingsbesluit er niet in bestond om van landschappelijk waardevol agrarisch gebied bouwvrij gebied te maken, werd een nieuw artikel 5.7.1 VCRO ingevoegd, dat samengevat het volgende voorschrijft:

1. In de gebiedsbestemming "landschappelijk waardevol agrarisch gebied" mogen alle handelingen en werken uitgevoerd worden:

  • die overeenstemmen met de in de grondkleur aangegeven bestemming; én
  • die de landschapsontwikkeling of landschapsopbouw tot doel hebben.

2. Bij de beoordeling van de vergunningsaanvraag moet de vergunningverlenende overheid rekening houden met de "actueel in het gebied aanwezige karakteristieke landschapselementen en landschapsopbouw".

3. De vergunningverlener moet een afweging maken en analyseren of dat wat gevraagd wordt, "landschappelijk inpasbaar" is in het gebied.

Deze afweging kan onder meer:

  • een beschrijving van maatregelen bevatten ter bevordering van de integratie in het landschap, m.n. op het vlak van inplanting, gabariet, architectuur, materiaal en landschapsinkleding.
  • Rekening houden met de landschapskenmerken uit de vastgestelde Landschapsatlas van het Agentschap Onroerend Erfgoed; en
  • Rekening houden met de reeds aanwezige clusters van bedrijvencomplexen, verspreide bebouwing en lijninfrastructuur.

4. De decreetgever bepaalt tot slot uitdrukkelijk dat wanneer maatregelen voor landschapsintegratie opgelegd worden, dit niet impliceert dat het aangevraagde niet kan worden ingepast in het gebied noch dat het aangevraagde de in het gebied aanwezige karakteristieke landschapselementen en landschapsopbouw in gevaar brengt.

M.a.w. de aanleg van een groenscherm betekent op zich niet dat de schoonheidswaarde van het landschap wordt geschaad.

De eerste rechtspraak van de RVVB

De Raad voor Vergunningsbetwistingen lijkt zich niet te zullen laten verleiden tot een ruime interpretatie van artikel 5.7.1 VCRO. Zo laat zij in haar eerste rechtspraak reeds verstaan dat zij zeer nauw zal blijven toezien op de motivering van de vergunningsbeslissing wat de overeenstemming met de schoonheidswaarde van het landschappelijk waardevol agrarisch gebied betreft.

Meer bepaald anticipeerde de Raad voor Vergunningsbetwistingen in een vernietigingsarrest (zie o.m. Arrest van 22 mei 2018 met nummer RvVb/A/1718/0889) op de nieuwe beslissing van de vergunningverlenende overheid door reeds te benadrukken dat – ingeval een nieuwe beslissing zou worden genomen - de loutere verwijzing naar een groenscherm in elk geval niet zou volstaan om tot de inpasbaarheid van het project in het landschappelijk waardevolle gebied te besluiten. Zo stelde de Raad:

"Artikel 5.7.1, §3 VCRO, ingevoegd door artikel 94 van het decreet van 8 december 2017 houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving bepaalt bovendien:

“… Als er in de aanvraag in de gebieden, vermeld in paragrafen 1 of 2, maatregelen voorzien worden of als in de vergunning voorwaarden voor landschapsintegratie opgelegd worden, impliceert dat niet dat het aangevraagde niet kan worden ingepast in het gebied noch dat het aangevraagde de in het gebied aanwezige karakteristieke landschapselementen en landschapsopbouw in gevaar brengt. …”

De verwerende partij zal bijgevolg, na gebeurlijke vernietiging, met bovengenoemde bepaling moeten rekening houden in die zin dat het opleggen van een groenscherm op zich niet impliceert dat de schoonheidswaarde van het landschap wordt geschaad.

De verzoekende partij merkt in dit verband wel terecht op dat de verwijzing naar het groenscherm in casu evenmin kan volstaan om tot de inpasbaarheid van het project in het landschappelijk waardevolle gebied te besluiten, nu, zoals de verwerende partij dat in de bestreden beslissing zelf erkent, het open karakter juist de schoonheidswaarde van het landschap uitmaakt."

Aanvragers besteden hieraan best de nodige aandacht vooraleer de aanvraag tot het bekomen van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen in te dienen.

Voor meer informatie kan u terecht bij Jo Blockeel (jo@blockeel-timmermans.be)